Steven Declerck vertrok vorige week naar Lembeke in de wetenschap dat het misschien zijn laatste wedstrijd was. Deze week doet ie dat opnieuw, want Lembeke speelt ridder of mis tegen Zaffelare. Maar Declerck hoopt natuurlijk dat er na Zaffelare nog drie eindrondewedstrijden wachten.
“Ja, natuurlijk hoop ik dat we het tof in de finale uitzingen en het niet mijn ‘Last Dance’ is, maar dat zal niet evident worden. De eerste wedstrijd is er meteen eentje die kan tellen. Zaffelare eindigde toch derde en is blijkbaar toch wel een ervaren team. Ik ken daar enkel Filip Cornelis, hun coach, en ook doelman Tim Beausaert, maar daar stopt het ongeveer. Wij willen echt wel een gooi doen naar de promotie. Het bestuur, de spelers, de supporters, iedereen hoopt dat we daadwerkelijk die stap naar eerste zetten. Zondag rond zes uur zullen we al een stuk wijzer zijn.”
Over zijn toekomst tast Declerck zelf in het duister. Aan belangstelling ontbrak het niet voor hem.
“Ik wist al vrij vroeg dat het avontuur bij Lembeke stopte voor mij. Daar kon ik mee leven, al vond ik de communicatie wat minder. Maar intussen zien ze dat ietwat anders en het gegeven dat ik na doelman Brent Coppens het meeste minuten speelde, bewijst toch dat ik nog steeds mijn mannetje sta. Het gegeven dat ik al bij al een goed seizoen draaide en behoorlijk gespaard bleef van blessures maakt de beslissing voor mij niet makkelijker. Maar anderzijds is het best druk voor mij. Mijn ene zoon speelt bij AA Gent, mijn andere interprovinciaal bij SK Lovendegem. Ze trainen elk vier keer per week en dan zijn er ook nog verplaatsingen naar pakweg Standard of RC Genk. En ja, ik lag nog wel goed in de markt. Ploegen als Sint-Laureins, Meetjesland, Ursel polsten naar mij, maar ook Excelsior Balgerhoeke, VV Zomergem en HO Oedelem klopten bij me aan. In totaal kreeg ik 18 telefoontjes. Maar echt tot een gesprek kwam het niet. Het meest was ik nog gecharmeerd door FAC Waarschoot. Om een of andere reden had ik wel enige interesse. We zien wel. Het staat voor negentig procent vast dat ik stop, maar zeg nooit nooit.”